Het vakgebied van de verloskunde heeft in korte tijd een zeer sterke ontwikkeling doorgemaakt. Tot begin 1900 was de zorg alleen gericht op het vaginaal laten bevallen van de vrouw zonder aandacht voor de conditie van het kind. In de jaren ’20 van de vorige eeuw begon de ontwikkeling van prenatale controles waarbij met name de ontwikkeling van oedeem en vervolgens de meting van de bloeddruk van belang was om de kans op het ontwikkelen van eclampsie te kunnen inschatten. De eerste echte interventie was zoutbeperking ter behandeling van het oedeem en daarmee de beoogde preventie van eclampsie. Pas in de jaren ’60 –’70 ontstond er aandacht voor de conditie van het kind, beginnende bij de baring met de bewaking van de foetale hartslag. Door de ontwikkeling van het echoscopisch onderzoek kon in de jaren ’70 –’80 de foetale groei en ontwikkeling worden bestudeerd. In de jaren ’90 werd het belang hiervan extra duidelijk door de studies van David Barker (Publicatie Nature) waaruit bleek dat foetale groei en ontwikkeling niet alleen bepalend zijn voor de conditie van het kind bij de bevalling, maar ook voor de gezondheid van het individu op latere leeftijd. Pas in de laatste 10 jaar wordt ook duidelijk dat zelfs de eerste weken van de zwangerschap belangrijk zijn waarbij zowel embryonale als placentaire gezondheid op de gezondheid van dat individu op latere leeftijd. Publicaties Predict en Generation R. Een embryo blijkt bijvoorbeeld groter te zijn in de zwangerschap van oudere en negroïde vrouwen, een mannelijke foetus en het gebruik van een sterk energierijk dieet tijdens de zwangerschap. Een embryo is juist kleiner als de moeder rookt, alcohol gebruikt, een verhoogde bloeddruk heeft en periconceptioneel geen foliumzuur gebruikt. Embryonale groei is gerelateerd aan het geboortegewicht. We weten nu ook dat als een embryo naar verhouding klein is er een verhoogde kans bestaat op complicaties in de zwangerschap, zoals het optreden van een foetale chromosomale afwijking, miskraam, laag geboortegewicht, groeiachterstand en prematuriteit.
Uit het onderzoek van Generation R is gebleken dat groei-vertraagde embryo’s op zesjarige leeftijd al een nadelig cardiovasculair risicoprofiel hebben wat onder andere blijkt uit een hoger totaal vetpercentage, een hogere diastolische bloeddruk en een hoger totaal cholesterolgehalte. Embryonale gezondheid is een nieuw thema binnen de geneeskunde. Het dogma dat embryonale groei hetzelfde is in elke vrouw en in elke zwangerschap is dus een misvatting. Het gebruik van de kruin-stuitlengte voor de datering van de zwangerschap moet dus worden aangepast, bijvoorbeeld door het maken van geïndividualiseerde embryonale groeicurven. Een ander dogma, namelijk dat het eerste trimester van de zwangerschap behoort tot het vakgebied van de gynaecologie en dat verloskundige zorg pas hoeft te starten nadat het risico op een miskraam geweken is, is dus ook achterhaald. Gynaecologen die zorgen voor zwangere vrouwen en perinatologen moeten juist kennis hebben van het belang van de periconceptie periode en van de embryogenese en vroege placentatie in het bijzonder.
De laatste 10 jaar worden ook gekenmerkt door een maatschappelijk debat over de kwaliteit en de organisatie van de zorg rondom de zwangerschap, de rollen die verloskundigen en gynaecologen daarin moeten spelen en de mate waarin samenwerking daarin vereist is. De aanleiding van dat debat is de relatief hoge perinatale sterfte in ons land. Zowel de geschetste ontwikkeling van het vakgebied als het maatschappelijk debat vereisen een herpositionering van het wetenschappelijk onderzoek en een reorganisatie van de zorg. Het Erasmus MC heeft de ambitie hierin een sturende rol te vervullen. Dit vormt ook mede de argumentatie voor de keuze van de genoemde twee speerpunten in onderzoek en zorg; ‘Embryonale Gezondheid en Foetale & Neonatale Zorg’ en ‘Transmurale Verloskundige Zorginnovatie’.